Dames en heren,

Aan het eind van de negentiende eeuw is de basis gelegd voor het moderne verenigingswezen. Het was ook de periode waarin voor het eerst het verlenen van eerste hulp door leken werd gepropageerd. In Engeland begon men met het organiseren van EHBO-cursussen. De “St. Johns Ambulance Association” organiseerde de eerste EHBO-cursussen en gaat daar tot op de dag van vandaag mee door. De Amsterdamse arts C. B. Tilanus jr. haalde het idee naar ons land om de EHBO-kennis te verspreiden. Zo werd in 1893 de Nederlandse Vereniging EHBO opgericht met als doel het bevorderen van EHBO in de breedste zin van het woord.

De periode tot en met de jaren vijftig vormde een ongekende bloeiperiode van het verenigingsleven in het kielzog van de verzuiling. Aan het eind van dat decennium, als de zuilen de eerste haarscheuren gaan vertonen, wordt van verschillende kanten gesproken over de ‘verenigingsapathie’ of ‘verenigingsmoeheid’ die bezit zou hebben genomen van de bevolking. Sinds 1980 daalde het aantal Nederlanders dat is aangesloten bij één van de drie grote kerkgenootschappen, het aantal leden van vrouwenorganisaties nam af met een kwart en dat van de drie grootste politieke partijen met maar liefst 40%. Een uitgesproken stijging geven daarentegen natuur- en milieuorganisaties, ouderenorganisaties en de “moral issue groups” die zich formeerden rond thema’s zoals abortus en euthanasie te zien. Ook binnen de sectoren internationale solidariteit, gezondheidszorg, consumentenbelangen, en werkgevers en zelfstandigen is het overheersende beeld dat van groei, al zijn er enkele uitzonderingen. Ook de KNV EHBO en andere EHBO organisaties zien een daling van het aantal aangesloten leden, waaruit we wellicht mogen concluderen dat wij blijkbaar niet als organisatie in de gezondheidszorg worden gezien.

De afbrokkeling heeft tot de klacht geleid dat de moderne mens zich heeft ontwikkeld tot een calculerende burger, die alleen nog in het eigen individuele belang is geïnteresseerd. Het is de vraag of deze diagnose hout snijdt. Er ontwikkelen zich nieuwe vormen van solidariteit voor de oude vormen, en de afname van de traditionele organisaties, voortgekomen uit de verzuiling, hoeft niet te duiden op een terugloop van het maatschappelijk engagement onder de bevolking of een algemene afkeer om zich als gelijkgestemden te willen organiseren. Zij kan ook als indicatief beschouwd worden voor de opkomst van nieuwe thema’s waarop de betrokkenheid van de burger zich richt en een nieuw type organisatie dat is gericht op andere vormen van participatie.

In ons land is de polarisatie langs meer traditionele scheidslijnen op het maatschappelijk middenveld tussen staat en burger afgenomen. In het moderne mediatijdperk wordt het imago van een organisatie en haar woordvoerders een factor van belang. De burgers zijn geneigd zo lang mogelijk meerdere opties open te houden en redeneren meer vanuit het belang dat zij persoonlijk aan bepaalde doelen toekennen dan vanuit een vanzelfsprekende (en vaak levenslange) affiniteit met een bepaalde zuil. Hetgeen niet betekent dat zij louter handelen uit eigen belang of elk commitment met een organisatie schuwen. Dat de individualisering niet samenvalt met egoïsme blijkt daarnaast bijvoorbeeld uit de aantallen Nederlanders die bereid zijn geld of goederen te schenken aan ideële organisaties. Toch zien ook wij dat veel van onze cursisten de noodzaak om te leren eerste hulp te verlenen pas hebben ingezien nadat in hun directe omgeving zich een noodsituatie had voorgedaan en zij het gevoel machteloos te zijn hadden ervaren.

Een diploma geldig houden door een cursus te volgen en bereid zijn om namens te vereniging (structureel) te worden ingezet bij een evenement zijn daarbij twee verschillende zaken. Ik maak daarbij onderscheid tussen lidmaatschap van onze vereniging en de inzet als vrijwilliger. Zo zijn er de passieve leden, zij zijn lid en doen geen vrijwilligerswerk, en actieve leden, zij doen vrijwilligerswerk en zijn ‘per definitie’ lid. Het zijn, zo veronderstel ik, opeenvolgende besluiten: men wordt lid en vervolgens wordt men eventueel vrijwilliger.

 

De moderne vrijwilliger

Laten we eens kijken naar die vrijwilliger:

  • Mensen verrichten vrijwilligerswerk uit betrokkenheid bij de lokale gemeenschap of bij de doelstellingen van de organisatie, maar ook vanwege de sociale contacten die men opdoet en om de eigen ervaringen en capaciteiten in te zetten voor de organisatie in kwestie. Opvallend is daarbij dat blijkt dat de aanleiding om maatschappelijk actief te worden en de motieven om nu actief te zijn regelmatig dezelfde zijn: ik werd gevraagd, ik rolde erin, anderen namen mij mee, enzovoort. Maatschappelijke participatie, zoals zo veel bezigheden en functies in het openbare en politieke leven, hebben met de gelegenheidsstructuur te maken.
  • Net als alle bezigheden wordt ook het vrijwilligerswerk tot op zekere hoogte gedicteerd door het ritme van dagelijks terugkerende verplichtingen en fysieke behoeften, zoals een betaalde werkkring, onderwijsroosters van de kinderen, huishoudelijke beslommeringen, de zorg voor kinderen, eten en nachtrust. Het ligt voor de hand dat de spreiding van vrijwilligersactiviteiten over de week heen anders uitvalt voor: (I) personen met een betaalde werkkring dan voor personen die werkloos of gepensioneerd zijn, (II) dan wel voor mensen met vaste en met onregelmatige werktijden en (III) tot slot varieert naar gelang de fase in de gezinscyclus waarin men zich bevindt (jonge kinderen of niet).
  • De deelname aan vrijwilligersactiviteiten blijkt vooral plaats te vinden op doordeweekse avonden, meer dan twintig jaar geleden op midweekse ochtenden en de zaterdagmorgen, minder dan destijds op zondagmorgen. De spreiding van deze deelname valt anders uit voor Nederlanders met een betaalde werkkring en studerenden dan voor huisvrouwen en niet-actieven, van wie de dagindeling minder wordt gedomineerd door collectieve tijdroosters. De hoeveelheid tijd die Nederlanders gemiddeld per week aan vrijwilligerswerk besteden, is de afgelopen decennia redelijk constant gebleven: in 2006 en 2011 gaat het om een klein uur per week.

 

Ouderen, die niet meer of slechts in beperkte mate aan het arbeidsproces deelnemen, steken relatief veel tijd in vrijwilligerswerk. Maar inzet voor maatschappelijke organisaties heeft niet alleen met een surplus aan vrije uren te maken. Het is eveneens een kwestie van vertrouwdheid met bepaalde vormen van maatschappelijke deelname, je daarin thuis voelen, het zelfvertrouwen dat men daarvoor iets kan betekenen (doorgaans verbonden met meer opleiding) en ervoor worden gevraagd – omdat men in een actief milieu verkeert, omdat men over vaardigheden beschikt waaraan behoefte is. Ook de prikkel vanuit de vraagzijde: omdat de club anders over te weinig mankracht beschikt. Dat heeft mede te maken met het stellen van prioriteiten. Tweeduizend jaar geleden merkte de Romeinse wijsgeer Seneca (in De brevitate vitae) al op dat we niet te weinig tijd hebben maar dat we te veel tijd verspillen. Het, vaak onder tijdsdruk, goed gebruikmaken van de tijd lijkt ertoe te kunnen leiden dat er meer tijd beschikbaar komt, want: ‘Als men er veel heeft in te stoppen, heeft een dag honderd zakken.’ Drukbezette Nederlanders (zoals ouders met jonge kinderen) zijn geneigd te letten op de tijd die is gemoeid met hun vrijwilligerswerk, maar tellen tegelijkertijd vaak een naar verhouding hoog percentage vrijwilligers.

Leermoment

Wat kunnen wij als KNV EHBO leren van al deze ontwikkelingen? Hoe kunnen wij deze kennis gebruiken om het realiseren van ons doel het bevorderen van EHBO-kennis en kunde dichterbij bij de mensen brengen? Hoe motiveer je mensen om een cursus EHBO te gaan volgen? Bij het eerder geschetste beeld past de trend die wij zien dat de sociale functie van de afdelingsherhalingslessen lijkt weg te vallen. Hoe passen wij ons, in het bijzonder ons lesaanbod, aan? Het Oranje Kruis heeft al een aantal jaren geleden het onderzoeksbureau Blauw een onderzoek laten instellen naar de markt voor nieuwe EHBO-ers. Daar doen wij, maar ook de andere koepels, naar mijn inschatting te weinig mee. Wat kunnen wij daarnaast doen om bestuursleden in alle geledingen van onze vereniging te krijgen?

We kunnen mensen vragen, gewoon op de man af. We kunnen duidelijk maken welke competenties die je bij ons leert en die ook in het werkzame leven voor hen een waarde hebben. Met de spreiding van vrijwilligersactiviteiten over de week heen kunnen we rekeninghouden door compacte lesavonden te organiseren of lessen op zaterdagochtend. En om iedereen van dienst te zijn kunnen we de kracht van het collectief gebruiken, we kunnen voordeel halen uit het feit dat we één vereniging zijn, we kunnen met onze zustervereniging in de buurgemeente samenwerken. Niet allebei de cursusavonden op dezelfde dag, leden die de zustervereniging herhalingslessen mogen volgen. Net dat beetje extra service geven dat we als landelijke vereniging met ruim 500 plaatselijke verenigingen, de afdelingen, kunnen geven.

Wat we ook doen, waar we ook naartoe gaan als KNV EHBO het idee van C. B. Tilanus jr. om EHBO-kennis te verspreiden blijft actueel. Dat is onze eerste en meest wezenlijke functie: het organiseren van lessen. Daarvoor moeten we duidelijk maken wat de essentie van eerste hulp verlenen is. Pleisters leren plakken? Nee, dat hoort bij zorgen voor elkaar, als medemenselijkheid. Goede eerste hulp draait om wel of niet alarmeren, de ernst van een situatie inschatten, als het nodig is de juiste melding naar een meldkamer doen met gegevens waar zij wat aan hebben. En intussen proberen de situatie te controleren en niet laten te verergeren. Eerste hulp kunnen verlenen is een manier om je niet machteloos te voelen.

Dat is de emotie, de drijvende innerlijke kracht, waar wij ons in herkennen en waar we wat mee kunnen. Weten wat te doen met de AED in de supermarkt, weten hoe te handelen als een kind van de schommel valt op het schoolplein, weten wat te doen als de buurvrouw van oma zich zo duizelig voelt in haar aanleunwoning. Weten wat te doen als… daar draait het om. Burgernet in de buurt? AED-cirkels die veel publiciteit halen? Om mee te kunnen doen moeten mensen kennis en kunde in huis hebben die ze bij één van de afdelingen van de KNV EHBO kunnen leren.

 

Dames en heren,

Ik rond af.

Zo’n 120 jaar geleden was er een man in Nederland met een visie op het verlenen van eerste hulp door leken: C. B. Tilanus jr. Zijn wens was niet de grootste vereniging te worden of überhaupt een landelijke vereniging te worden. Zijn persoonlijke gedrevenheid was om zoveel mogelijk mensen op te leiden om hulp te kunnen verlenen als dat nodig was. Laten wij daar als één vereniging in de komende jaren onze focus daar op richten.

Ik dank u voor uw aandacht.